Telersjargon

doppen, teeltraam, boogsnede, overlarven, starter, finisher, pleegvolk,  inkooien, Nicotcassette,  teeltlat, omlarfnaald, uitloopkooitje, dophouder, grondplaatje, pleegvolk, EWK, Kieler, Kirchainer, Apidea, …., ….

Er zijn veel methoden om koninginnen te telen. Je kan starten met al op een speciale manier aangezette (aangeblazen) doppen, met een boogsnede (een belegd teeltraam dat met een warm mes boogvormig is afgesneden) of met heel jonge larfjes die zijn overgelepeld in dopjes van plastic of van was. Je kunt een starter en een finishervolk gebruiken. Het pleegvolk kan moerloos of moergoed zijn of juist uit verschillende volken verzameld worden, al dan niet met broed. De doppen inkooien kan na vijf of na tien dagen. Je kan de broedstoof gebruiken of de koninginnen in het pleegvolk grootbrengen en uit laten lopen. Ten slotte zijn er legio soorten bevruchtingskastjes die allemaal hun voor- en nadelen hebben. Dat was een hoop ‘jargon’. Geen wonder dat het beginnende of niet telende imkers gaat duizelen: ze denken al snel dat die koninginnenteelt veel te moeilijk en tijdrovend is. Ten onrechte, want er zijn tegenwoordig veel materialen en methoden beschikbaar die de teelt aanzienlijk makkelijker maken en veel tijd besparen. Maar het blijft een kunde – met z’n eigen jargon.